Sommen met breuken worden makkelijker als je aan taarten denkt. Daarom beginnen we weer met een taartenverhaal:
Je koopt twee taarten. De ene taart laat je in 10 stukken snijden, de andere in 8 stukken.
Je hebt nu [10/10] + [8/8] = 2 taarten.
Van elke taart worden zeven stukken gegeten. Hoeveel taart is er nog? Het sommetje is:
[3/10] + [1/8] = ?
Als je breuken met elkaar wilt vergelijken, optellen of aftrekken, moet je ze gelijknamig maken. Dat betekent dat je de breuken zó omrekent dat de noemer (het getal onder de streep) bij beide breuken gelijk is. Dit wordt uitgebreider behandeld op de pagina Breuken vergelijken.
In dit geval kun je de breuken omrekenen naar veertigsten, want 40 zit in de tafel van 10 (4x10=40) en in de tafel van 8 (5x8=40). De som wordt daarmee:
[12/40] + [5/40] = ?
Als de noemers gelijk zijn, kun je de tellers vergelijken, optellen en aftrekken. Dus:
[12/40] + [5/40] = [17/40]
Het sommetje hierboven heeft een lastige uitkomst waar je verder niet veel mee kunt. In sommige gevallen kun je de uitkomst nog vereenvoudigen. Bijvoorbeeld:
[5/10] + [1/8] = [20/40] + [5/40] = [25/40] = [5/8]
en nog een voorbeeld:
[5/10] + [5/8] = [20/40] + [25/40] = [45/40] = [9/8] = [1 1/8]