Een rij kinderen staat klaar voor de gymles.
De meester loopt langs en verdeelt de groep:
twee kinderen gaan voetballen,
het derde kind gaat klimmen,
dan weer twee voetballers,
dan weer een klimmer,
enzovoort.
Hij eindigt met een klimmer.
Er zijn 14 voetballers.
Er zijn ........ klimmers.
7 anders
2 voetballers = 1 klimmer
4 voetballers = 2 klimmers
14 voetballers = 7 klimmers.
Zie ook de pagina
Verhoudingen.