Romeinen schreven jaartallen met letters. Ook nu nog zie je Romeinse cijfers op gebouwen en bijvoorbeeld in de aftiteling van films. Niet elke Romein hanteerde precies dezelfde logica, maar als we tegenwoordig Romeinse cijfers schrijven, doen we dat volgens logische spelregels.
Deze getallen zie je op veel wijzerplaten van klokken:
I = 1
II = 2
III = 3
IV = 4
V = 5
VI = 6
In IV staat de I links van de V. Dat betekent: 1 minder dan 5. Dat is 4.
In VI staat de I rechts van de V. Dat betekent: 1 meer dan 5. Dat is 6.
VII = 7
VIII = 8
In VII en VIII werkt het net als bij de 6. Tel 2 of 3 op bij 5 en je krijgt 7 of 8.
Nu kom je in de buurt van de tien. Daar gaat het op dezelfde manier als bij de getallen rondom 5.
IX = 9
X = 10
XI = 11
XII = 12
Op deze manier staan nooit meer dan 3 dezelfde cijfers na elkaar, want na XIII (13) komt XIV (14).
Voor jaartallen kunnen we uit de voeten met deze letters:
I = 1
V = 5
X = 10
L = 50
C = 100 (denk maar aan het Franse woord voor 100, Cent)
D = 500
M = 1000 (te onthouden aan het Franse woord voor 1000, Mille)
Met de logica die we hierboven beschreven, kun je ook grotere getallen maken:
MDCCLVI = 1000 + 700 + 50 + 5 + 1 = 1756
MCCXLIII = 1000 + 200 + 40 + 3 = 1243
De I, X en C mogen vóór een hogere waarde staan om aan te geven dat je die hogere waarde moet verlagen: