Uit een krantenbericht:
De scholekster broedt in polders en kwelders, maar in toenemende mate ook op platte daken in het stedelijk gebied.
In 2009 broedde nog maar zo'n 4 procent van de scholeksterparen op daken; nu is dat 20 procent.
In 2009 ging het om 4000 stedelijke paren; nu zijn het er twee keer zoveel die op daken broeden.
Op grond van deze getallen kun je uitrekenen dat het totale aantal scholeksterparen ten opzichte van 2009 met ........ procent is afgenomen.
(Vul een geheel getal in).
60 anders
(Een som van Henk van Heeswijk.)
In 2009 kwam 4000 paren overeen met 4% van alle scholeksters.
In totaal waren er toen (100/4) x 4000 = 100.000 paren.
Nu broeden 2 x 4000 = 8000 paren op daken.
Dat is 20% van het totaal.
Het totaal aantal paren is nu (100/20) x 8000 = 40.000 paren.
De totale populatie is afgenomen met 100.000 - 40.000 = 60.000 paren.
Dat is 60% van de oorspronkelijke 100.000 paren.
Zie ook de pagina
Hoeveel procent.